Over het vraagstuk van de partijen
De volgende tekst verscheen in 1932 in Persdienst van Internationale Communisten (jg. V, no. 7, mei 1932) als een anonieme bijdrage van Anton Pannekoek aan de discussie naar aanleiding van de opkomst van de Kommunistische Arbeiter Union Deutschlands (KAUD). Historisch ingehaald door de teloorgang van de overblijfselen van de KAPD en de Unionen, zoals die van de revolutionaire beweging van de arbeiders waaruit deze organisaties waren voortgekomen, bevat de tekst veel theoretische begrippen die nuttig zijn in de discussie van vandaag over de partijkwestie. In andere historische omstandigheden moeten de oude vragen die Pannekoek hier oproept worden heroverwogen en herbeoordeeld. Dit geldt des te meer voor speculaties dat de partijen na de revolutie verschillende belangen binnen de arbeidersklasse zouden kunnen uitdragen.
De partij als kerntroep
Onder de groepen die de radenorganisatie beschouwen als het orgaan der arbeidersklasse voor de proletarische revolutie en de strijdwijze van het parlementarisme en de vakbeweging voor verouderd en ondoelmatig houden, bestaan nog belangrijke verschillen, in de eerste plaats wat de partijkwestie betreft.
Bij een uiteenzetting hierover heeft het geen zin de ene of de andere richting als een groepje van geen betekenis te kwalificeren. Wij weten hoe vaak bewegingen die begonnen als onbetekenende groepen de wereld veroverden doordat hun principes juist en met de behoeften van de tijd in overeenstemming waren. Het gaat er hier dus om de principes te onderzoeken, en niet om de vraag of de vertegenwoordigers talrijk zijn of niet.
Het is echter eerst nodig vast te stellen wat men verstaan moet onder partij. De eigenlijke oude partijen (SDAP en ook CPH) zijn politieke partijen, die zich vooral met parlementaire actie bezighouden; volgens hun program willen zij als partij de politieke macht veroveren om dan in de plaats van de andere burgerlijke partijen door middel van het staatsapparaat te regeren. De politieke parlementaire actie vormt het middelpunt; alle verdere actie is daaraan neven- of ondergeschikt. Dit alles valt weg voor de revolutionaire partijen (zoals de KAPD in Duitsland) die van het parlementarisme niets willen weten. Wat dan overblijft is dit: evenals genoemde partijen hun bepaalde principes, hun program en hun doel hadden, willen zij (van bepaalde principes en grondstellingen uitgaande) de klassenstrijd van het proletariaat voor het communisme leiden of bevorderen. Een zodanige partij kan dus alleen maar een kerngroep zijn, niet de arbeidersklasse zelf; zij kan slechts die elementen bevatten, voor wie de principes vaste overtuigingen zijn die ze zich hebben eigen gemaakt op een basis van breder inzicht en wetenschappelijke kennis. Dat dit weten hoofdzakelijk gegrond is op de leer van het marxisme spreekt vanzelf, maar wil nog niet veel zeggen daar ook partijen als de SDAP en de CPH, zij het vooral voor de eerste ook in beperkter zin, zich op het marxisme beroepen. Deze vinden dat de partij noodzakelijk is als organisatie der meest ontwikkelde, klassebewuste, helderst denkende arbeiders, die de massa's de juiste weg van de strijd tonen, die hen voorgaan, die de principes en de tactiek uitwerken, en die vasthouden aan het revolutionaire beginsel door alle op- en neergang van de beweging heen. In iedere grote klassebeweging treden eerst slechts weinigen, slechts kleine groepen en minderheden op; de meest actieven, de bekwaamsten komen naar voren en worden de leiders wanneer later de grote massa's volgen. Deze massa's, die geen ervaring hebben, zouden alle dwaalwegen en waanvoorstellingen moeten doorlopen wanneer niet het meerdere inzicht en de ervaring der kerntroep er was om deze weg te verkorten. De partij vormt volgens deze opvatting als het ware de hersenen van de klasse, dat wil zeggen dat in de partijdiscussies haar bekwaamste koppen beraadslagen over de te volgen tactiek en andere problemen; ze zorgt voor de literatuur die ter voorlichting van de massa's nodig is; ze blijft vast, wanneer de massa's tot passiviteit terugvallen.
Hier is de tegenstelling gegeven van de partij tot de klasse als geheel. In de praktijk echter moet nog een andere tegenstelling behandeld worden. Een groot deel der klasse wijdde zich aan de strijd voor de onmiddellijke zichtbare belangen zonder zich te stellen op de grondslagen der partij. Dit was dus een tussenorganisatie, kleiner en verder gevorderd dan de klasse als geheel, groter en minder doelbewust dan de partij. Zo stonden de vakverenigingen tegenover de socialistische partij. Hier stelde zich de partij dezelfde taak, richtinggevend en leidend op te treden op de grondslag van het socialistische principe. Maar hier traden de weerstanden en wrijvingen op, daar de organisatie van vakbonden zich zelf als kerntroep beschouwde die van haar kant nog grotere massa's hoopte te winnen en te leiden, en die meende dit beter te kunnen doen naarmate ze minder belast was met socialistische principes en uitsluitend gericht op verbeteringen binnen het kapitalisme.
Uit de revolutiejaren bleven in Duitsland nu over de KAPD als partij en de AAUD als grotere organisatie. Deze laatste was als samenvatting van bedrijfsorganisaties een samenvatting naar klasse-indeling, niet naar communistische principes. Hier moet dus een dergelijke verhouding ontstaan: de partij als theoretisch gevormde kerngroep steunend op haar communistische principe ziet het als haar taak te leiden en de minder geschoolde, slechts door een elementair klassegevoel gedreven massa's der grotere Union voor afdwalen te behoeden.
Dit alles - zo heet het bij de richting vertegenwoordigd in het eenheidsprogram der Unionen -, dit alles of bijna alles erkennen wij als juist. Ook voor ons geldt de noodzakelijkheid van een richtinggevende kerngroep waar klaarheid heerst over de principes. Maar deze kerngroep willen wij zelf zijn. De AAUD is in de werkelijkheid nu eenmaal niet uitgegroeid tot een massa-organisatie, maar is tot een kleine groep ingekrompen. De Union zelf is klein genoeg om een principieel vaste kerngroep te zijn. Zij bestond toch reeds uitsluitend uit geschoolde communisten. Zij heeft geen partij naast zich nodig. Omgekeerd heeft de partij, voor zover zij uitsluitend principiële kerngroep wil zijn, geen andere functie dan de Union: actie tot voorlichting, discussie over strijdpunten, het opstellen van richtlijnen. Enkel dus een verschil van naam.
Moet men echter de Union niet openhouden als verzamelbekken voor een toekomstige massa-organisatie? Wanneer de behoefte aan een zodanige organisatie zich voordoet, zal zij zich vormen, het doet er niet toe onder welke naam. Het is echter niet waarschijnlijk dat zij zich vormen zal door een massatoetreden tot de AAUD. Wanneer door de schok van grote gebeurtenissen revolutionaire spanningen en bewegingen ontstaan die de arbeiders in groter massa's in de strijd drijven, zal dat eerder leiden tot het vormen van nieuwe groeperingen dan tot aansluiting bij de oudere. De bestaande groepen zijn alle belast met een zekere traditie, met geformuleerde programma's die deze massa's nog niet begrijpen; deze massa's willen strijden zonder nog een partij of groepsprogram te aanvaarden, zonder zich aan te sluiten bij een bestaande groep. Want in deze groepen zijn traditionele splitsingen en tegenstellingen belichaamd; zij willen integendeel hun nieuwe eenheid demonstreren. Daarom zal men in zo'n geval meer op het vormen van nieuwe massa-organisaties moeten rekenen dan op aansluiting bij bestaande organisaties.
De verhouding van de communistische kerngroep tot zodanige grotere organisaties zal echter, wanneer zij zich vormen, evenmin in overeenstemming zijn met de verhouding der oude partij tot de vakvereniging. Want de vakvereniging was ingesteld op het verkrijgen van verbeteringen binnen het kapitalisme, de nieuwe massa-groepen zijn gericht op de revolutionaire strijd. Ginds moest het onvolkomene, niet radicale, onprincipiële, het op beperkte doeleinden gerichte van de strijd verstarren tot een blijvende achterlijkheid; hier kan het slechts een tijdelijke overgangstoestand zijn in de revolutionaire zelfontwikkeling der massa's. In tijden van revolutionaire ontwikkeling is de onklaarheid over doelstellingen, het ontbreken van een principiële communistische overtuiging een onvermijdelijk en natuurlijk feit bij de omhoogworstelende massa's, maar zij kunnen niet het blijvende program zijn ener vaste massa-organisatie.
Natuurlijk vindt in deze massa's de ontwikkeling niet gelijkmatig en bij alle tegelijk en op dezelfde wijze plaats. Overal zullen in de bedrijven minderheden naar voren komen, de actiefste en strijdvaardigste personen die door hun initiatief het geheel voortstuwen. Maar wij moeten ons niet aan de illusie overgeven dat die uit de strijd zelf opkomende bredere groepen een bijzondere, met de Union verbonden of zich aan haar aansluitende tussenorganisatie zal zijn; en nog minder dat de Union deze van te voren kan stichten. Zij zullen uit allerlei onder de tegenwoordige organisaties komen; het is bekend dat degenen die midden in de praktijk van de strijd naar voren komen, vaak heel andere personen zijn dan die in de voorbereiding vooraan stonden. Wanneer de Union op hen haar invloed uitoefent, dan op dezelfde wijze als zij op de gehele klasse inwerkt.
Wanneer wij spreken van de noodzakelijkheid van een kerngroep, van een voorhoede, dan is dat niet gedacht in tegenstelling tot een grotere organisatie maar als tegenstelling tot de gehele klasse. De revolutionaire strijd voor de bevrijding kan alleen gevoerd worden door de gehele klasse, naar haar natuurlijke samenhang in de bedrijven ingedeeld. Voor haar geldt dat zij zonder klaar inzicht, nog niet ver vooruitziende, door noodzaak en nood gedreven in de strijd komt; de voorhoede probeert haar de ervaring en het door vroegere geslachten van strijders gewonnen inzicht bij te brengen. Vaak zijn de ontwakende massa's, door tegengestelde leuzen van vele zijden verward, bereid verkeerde wegen in te slaan; de kerngroep tracht haar klassegevoelen, haar revolutionaire belangstelling duidelijk naar voren te brengen en bewust te maken. In neergang en nederlaag kan de klassebeweging terugebben; de communistische groep moet haar beste krachten bijeenhouden.
Over de erkenning van de noodzakelijkheid van een principiële, marxistisch geschoolde kerngroep zijn we het dus eens, ze moge dan partij heten of anders. Een verschil is er echter, daar wij voor revolutionaire tijden niet de opvatting delen dat naast haar en met haar verbonden, tot haar behorend een massale, niet communistische strijdorganisatie moet staan, zoals in 1924 de AAUD naast de KAPD gedacht was, en vooral omdat naar onze mening de strijdende massa binnen welke de voorhoede optreedt, niet een op zichzelf staande organisatie zal zijn, maar de arbeidersklasse als geheel, in haar bedrijfsgroepering.
De partij als leidster der klasse
'Niet de arbeidersraden, maar de bolsjewistische partij heeft de Russische revolutie gemaakt.'
Er is echter nog meer dan alleen een verschil van naam. Juist in de naam steekt een stuk traditie, en als zodanig is hij de uitdrukking van bepaalde organisatievormen en een bepaalde doelstelling.
Tot het wezen der partij behoort een krachtige centrale leiding om een zo volkomen mogelijke eenheid van handelen te garanderen. De partij vormt een gesloten organisatie wier leden, uitgaande van dezelfde principes, in hoge mate gelijkgezind denken en door een straffe discipline gebonden zijn aan de door de partij voorgeschreven tactiek. De tactiek der partij, die haar handelen bepaalt, wordt door middel van intensieve discussie zorgvuldig vastgesteld, in de overtuiging dat daarvan de toekomst van de arbeidersbeweging afhangt. Dat zou onnodig zijn wanneer de partij alleen maar een propagandaverbond was; wanneer het er om gaat, de massa's inzicht te geven, zal een grote verscheidenheid van de haar voorgelegde opvattingen veeleer er toe leiden haar tot een eigen kritisch denken te brengen, dan het enkele scherp omlijnde partij standpunt. Maar begrijpelijk wordt het, wanneer de partij de massa niet alleen wil voorlichten maar ook leiden. Om de massa's goed te leiden, niet in het moeras en niet naar de putsch, moeten alle helderste koppen der partij scherp de tactiek uitwerken die de partij volgen zal. Verder is het dan nodig, dat de massa's haar met overtuiging volgen, dat ze helder de juistheid van hun werk erkennen en zich niet laten in de war brengen door de veelheid van tegenstrijdige opvattingen.
Voor de parlementaire partijen geldt het de massa's te winnen en te leiden in de dagelijkse kamp om parlementaire strijdpunten; de revolutionaire partij daarentegen streeft ernaar ze te winnen en te leiden in de revolutie. Voor de eerste is de burgerlijke kiesrechtdemocratie het orgaan dezer massa's, voor de laatste vormen de revolutionaire arbeidersraden dit orgaan. Maar de verhouding van partij tot massa heeft in beide gevallen hetzelfde karakter behouden.
Voor dit standpunt zijn natuurlijk gewichtige argumenten te opperen. Men moet zich geen illusies maken over de proletarische massa. Wanneer die zich in de revolutie begeeft, aarzelend en onzeker, is een krachtige leiding nodig. In november 1918 kozen de massa's in Duitsland als 'arbeidersraden' de sociaaldemocratische leiders, en daarmee waren ze overgeleverd aan de burgerlijke democratie. Ware er toen eens een krachtige revolutionaire partij geweest. Moet misschien een revolutionaire partij zonder in te grijpen terzijde staan, eerbiedig gehoorzamend aan de 'meerderheid' der arbeidersraden, wanneer deze uit onvermogen de strijd verknoeit? De partij moet ingrijpen, moet leiden, om de revolutie te redden. De geschiedenis leert ons, dat het altijd de daadkrachtige minderheden waren die voor de gezamenlijke, passieve klassemeerderheid de overwinning bevochten of vasthielden. 'Niet de arbeidersraden maar de bolsjewistische partij heeft de Russische revolutiegemaakt,' schreef nog onlangs de KAZ [Kommunistische Arbeiterzeitung, blad van de KAPD] als illustratie dezer stelling. Het gevolg was dan ook dat de bolsjewistische partij de macht in handen nam; eerst werden de arbeidersraden, de sovjets, nog een paar keer bijeengeroepen om de regeringsdaden te sanctioneren, maar later steeds minder.
Tellen of meten?
Nu moet eerst worden opgemerkt dat in de voorstelling van de 'meerderheid' der arbeidersraden deze organen der revolutie wel al te zeer verparlementariseerd zijn. In de grote beslissende strijden in de wereldgeschiedenis ging het nooit om een eenvoudig 'tellen' van stemmen; het ging daar om macht tegen macht. Niet iedere persoon was daar een gelijkwaardig nummer, maar ieder was er een verschillende kracht. In die strijd doen mee de vastberadenheid, de bekwaamheid, de energie der individuen; dan slepen de vurigen de ontmoedigden mee, dan behalen geestdriftige minderheden de overwinning op weifelende meerderheden; dan leggen economische machtsposities vaak veel gewicht in de schaal. Men kan dit verwerpen als ondemocratisch, maar waar dient dat toe? De maatschappelijke stormen vallen evenzeer buiten de morele beoordeling als de natuurstormen. Het zou bovendien een verkeerd democratisme zijn: in de grote geschiedkundige taak van het proletariaat hebben allen naar hun krachten te dragen, dus de sterksten ook het meeste. Wanneer daarom op beslissende kritieke momenten een geestdriftige voorhoede in de bres springt, een dreigende nederlaag afwendt, het verkregen voordeel behoudt, dan spreekt het vanzelf dat dit geen inbreuk betekent op gelijk recht voor allen.
Maar ook bij de stemmingen zelf komen de werkelijke krachtsfactoren en machtsverhoudingen tot uitdrukking. Hoe vaak stemden in bewogen tijden de parlementariërs niet tegen hun eigen overtuiging in, onder de dreigende druk van de 'straat'? Wanneer in revolutionaire tijden arbeidersraden stemmen, zal in het totaal der stuwende krachten tot uitdrukking komen wat in de massa's en in de enkeling leeft. Ook hier dus kan elke persoonlijke kracht invloed uitoefenen.
Het is dus geen angstige bezorgdheid om de formele democratie, wanneer wij de stelling der leiding door de partij afwijzen. Het is de erkenning dat de arbeidersklasse niet kan worden bevrijd, maar zich zelf bevrijden moet. Voor de vrijmaking van het proletariaat is het niet genoeg dat een minderheid uit het proletariaat naar boven komt en in
de plaats van de bourgeoisie de heerschappij ter hand neemt om in het belang van het proletariaat te regeren. Zij zou later een hinderpaal op de weg van de volkomen bevrijding zijn.
Iedere tactiek die gegrond is op de onbekwaamheid en onrijpheid van het proletariaat van het ogenblik, is uit den boze, omdat ze voor een momenteel succes de grondslag van een blijvende klassemacht verwaarloost. Een tactiek die berust op de tegenstelling tussen een tot leiding geroepen partij en de haar volgende, geleide massa is om twee redenen
te verwerpen. Ten eerste omdat op die wijze niet alle krachten in het proletariaat tot ontwikkeling komen. Wanneer anderen voor het proletariaat denken en handelen, wanneer het niet zelf tot de grootste inspanning van alle geestelijke en morele krachten gedwongen wordt, zal het nooit tot de allerhoogste zelfontplooiing komen die het wezen, het doel en de bescherming der revolutie is.
Wanneer het proletariaat meent een makkelijker weg te zien dan de enige zware weg der zelfbevrijding, probeert het die te gaan. Het steunt dan op de persoonlijke kwaliteiten der leiders; het volgt vol vertrouwen de leiding van een partij, die immers in kleine zaken dikwijls succes behaalde. Maar het zal teleurgesteld worden. En wel omdat - en dit is de tweede reden - een partij, al is zij nog zo groot en nog zo voortreffelijk georganiseerd, de bourgeoisie niet kan overwinnen. Dat kan alleen het proletariaat zelf.
De klassekracht der bourgeoisie en de klassekracht der arbeiders
De woordvoerders der partij, die zich door hun inzicht boven de onwetende en passieve massa's verheven voelen, onderschatten altijd de macht der bourgeoisie. Deze macht is geweldig, ten eerste door het reusachtige bezit dezer klasse, die alles tot waren maakt, alles beheerst, alles koopt, en die in staat is zodra de nood het eist ongelooflijke geweldmiddelen te laten aanrukken tot verdediging van zijn heerschappij. Ten tweede door haar verfijnde heersersinstinct dat telkens aanvoelt waar ze weerstand moet bieden en waar ze moet toegeven, en hoe elke nederlaag door handige tactiek in het tegendeel kan worden omgezet. Een oude bourgeoisie als bijvoorbeeld de Engelse heeft dat voortreffelijk geleerd en de Duitse begint het reeds te leren. Ten derde door de geestelijke macht harer cultuur, die de gehele maatschappij doordringt, de ganse middenklasse aan de bourgeoisie bindt en door honderd kanalen als een fijn vergif zelfs de arbeidersklasse aantast en in haar ontwikkeling remt. Hoe waren voor een dertig, veertig jaar de sociaaldemocraten gewend af te geven op de onmacht der bourgeoisie om verder te regeren, hoe kritiseerden zij haar domheid, hoe schermden ze met de radeloosheid van het kapitaal. En wat is het slot? De bourgeoisie heeft ze allemaal aan haar leiband lopen. Omdat zij meenden te kunnen overwinnen met partijmacht inplaats van met klassemacht. En kunnen wij beweren dat de leiders en woordvoerders van nu grotere kwaliteiten bezitten? Enkelen hebben, evenals wijzelf, op zijn hoogst een beetje (van de arbeidersklasse) geleerd.
Daarom is het Russische voorbeeld hier niet te gebruiken. In Rusland was een zwakke bourgeoisie en een zwak proletariaat, een overweldigende meerderheid van boeren en een totaal ontoereikend regeringsapparaat dat zichzelf overleefd had. Daardoor kon de bolsjewistische partij, door zorgvuldige schifting en krachtige centralisatie daartoe voorbereid, de leiding der revolutie in handen nemen en een nieuwe heerschappij instellen. Maar zelfs hier kwamen ogenblikken, zoals onmiddellijk na de novemberrevolutie, dat de partijkopstukken radeloos stonden tegenover het leger dat aanrukte en de arbeiders van Petrograd, rechtstreeks vanuit de kracht hunner klasse, de situatie redden.
Maar niet minder onderschatten deze woordvoerders de kracht van het proletariaat. Is de bourgeoisie in West-Europa en Amerika anders dan toen in Rusland, de arbeidersklasse is eveneens geheel verschillend. Uit de vroegere eeuwen van een kleinburgerlijk bestaan heeft zij een persoonlijke zelfstandigheid en energie als erfenis meegebracht. Gedurende een eeuw heeft zij daarna onder de druk der bourgeoisie de school der grootindustrie, der machine doorlopen, die de sociale krachten van de samenwerking tot ontwikkeling bracht. Nog kan zij niet tegen de bourgeoisie op; de morele en geestelijke krachten die daartoe nodig zijn komen eerst in de revolutie op. Maar de voorwaarden zijn er én de aanleg, en daarop berust het stellige vertrouwen der revolutie. Maar het Westeuropese en Amerikaanse proletariaat staan voor een taak die oneindig groter en zwaarder is dan ooit een vroegere klasse te vervullen kreeg. Is het dan te verwonderen dat het weifelt en zolang mogelijk een beslissing uit de weg probeert te gaan? Het eigen ongeduld van een voorhoede mag dan geen verkeerde voorstellingen vormen omtrent de rijpheid van de verhoudingen; spot en hoon over de passiviteit der massa's zijn geen bewijzen van eigen hoger inzicht, maar van gebrek aan inzicht.
Aan een partij zal de taak niet zo reusachtig moeilijk toeschijnen, omdat de heerschappij van een partij, ook al is die gegrond op de arbeidersklasse, nog niet een zo volkomen breuk met het verleden betekent. Het is zoals voor enige tientallen jaren de conservatieve leider Delbrüch ongeveer schreef, ten tijde van een grote verkiezingsoverwinning der sociaaldemocratie. Deze opmars der massa zou verontrustend zijn wanneer zij geen leiders hadden. Maar met leiders kan men tot een vergelijk komen, dat zijn mensen zoals wij, die koken ook met water.
Een nieuwe klasseheerschappij in de vorm ener regering van nieuwe leiders - want zoals de partij de klasse 'leidt', zo leidt een kleine groep van partijkopstukken weer de partij - is heel iets anders dan het zelfbestuur der massa's zelf.
De strijd tegen de partijdictatuur
Zulk een partijheerschappij zou als eerste fase uit een revolutionaire beweging kunnen ontstaan. Dan zou zij slechts het begin zijn van de werkelijke strijd om zelfbevrijding van het proletariaat. Revolutionaire communisten zullen zich altijd tegenover haar verhouden volgens de grondslag: iedere werkelijke klassebeweging ondanks de momentele leiding ondersteunen, maar binnenin de beweging steeds het zelfbeschikken der klasse voorstaan als haar voornaamste gemeenschappelijk belang. In een modem proletariaat zullen weldra sterke krachten tegen een partijleiding rebelleren, maar zij zijn juist de constructieve elementen der toekomst. Zij zijn de waardevolste eigenschappen voor de revolutie, die zoveel mogelijk moeten worden ondersteund en bevorderd.
Dus: een voorhoede, die zich als partij constitueert en zich van de klasse afscheidt om de partij macht op te bouwen en zo de klasse goed te kunnen leiden, wendt haar krachten niet aan op de voor het proletariaat meest waardevolle wijze. Dat laatste geschiedt alleen wanneer de voorhoede steeds weer in de massa teruggaat, al haar kracht aan de gehele klasse ten goede laat komen, opdat de klassemacht wordt opgebouwd. De eigen organisatie waarin gediscussieerd, gestudeerd, gepropageerd, beraadslaagd wordt, is dan de bron waaruit iedere enkeling steeds weer - vooral in tijden van tegenslag - de morele en intellectuele krachten put die hij bij zijn arbeid nodig heeft.
De partij als meningsgroep
De partij is hier bezien ten eerste als kerngroep, ten tweede als leider der klasse. De naam heeft echter nog een derde betekenis: als meningsgroep, als een organisatie van hen die gelijke opvattingen hebben in maatschappelijke kwesties.
Vooral in Frankrijk van voor de oorlog werden tegenover elkander gesteld de sociaaldemocratische partij als organisatie der mening (organisation d 'opinion) en de vakvereniging als organisatie der klasse. In het kleinburgerlijke Frankrijk, waar in de sociaaldemocratische partij het burgerlijk intellect en de burgerlijke groepen bij massa vertegenwoordigd waren, sprak het vanzelf dat men de sociaaldemocratische partij niet als een vertegenwoordigster, als een partij van het proletariaat beschouwde, maar alleen als een groep van gelijke socialistische. opvattingen; de vakvereniging was de zuivere organisatie der arbeidersklasse. In Duitsland heeft deze opvatting nooit weerklank gevonden, omdat in die tijd de sociaaldemocratische partij een wezenlijke vertegenwoordiging van het proletariaat was, door haar samenstelling zowel als door haar politiek.
Nu is dat in zoverre veranderd dat, al omvat de SPD nog de grootste massa's, er naast haar andere partijen en groepen optreden, die allen menen en beweren dat zij de ware vertegenwoordigers van het proletariaat zijn. En deze rekenen alle op de revolutie; wanneer de arbeidersklasse maar eenmaal opstaat, dan zullen zij zich bij ons aansluiten. Wanneer ze dat alle aannemen dan betekent dat, dat geen enkele van hen vanzelf krachtens oorsprong of positie, de arbeiderspartij is. Het zijn allemaal meningsgroepen, groepen van verschillende opvatting over de ontwikkeling der maatschappij en de taak van het proletariaat. De Union is daar een van. En zij zullen alle onderling strijd moeten voeren om de ziel van de arbeider.
Men neemt soms aan dat de arbeidersklasse wanneer zij maar eenmaal zich bevrijdt van de zelfzuchtige invloed der partijen die haar beheersen en die naar haar dingen, gemakkelijk de weg van de klare en eensgezinde klassenstrijd zal vinden en vasthouden. Tot op zekere hoogte is dat juist; wanneer zij eerst haar eenheid als klasse in de bedrijven vindt zonder te letten op organisatieverband, en als eenheid strijdt, is er een geweldige stap gedaan uit de verwarring en de zwakheid in de richting van de bewuste strijd. Maar met de grote strijd zelf komen dan de werkelijke moeilijkheden. Steeds zullen zich nieuwe weerstanden en onzekerheden voordoen, steeds staan de massa's voor nieuwe problemen, hoe te handelen; telkens weer zullen meningsverschillen wederzijdse strijd uitlokken.
Hoewel bij het begin ener revolutionaire beweging alle verschillen opgelost schijnen te zijn, zullen er weldra nieuwe ontstaan. Wij spreken hier niet van de burgerlijke machten die slechts schijnbaar zijn neergeworpen, opnieuw zich verheffen en vooruitdringen. Zoals in november 1918 opeens de gehele bourgeoisie rood was om later des te beter weer naar boven te kunnen komen, zo zal in een losbarstende arbeidersrevolutie de sociaaldemocratie natuurlijk revolutionair en radicaal zijn om aan de spits blijvend later de beweging te kunnen indammen. Dat beduidt niets anders dan dat het proletariaat zich eerst in de loop der revolutie langzamerhand geheel van de machten van het verleden kan bevrijden. Hier echter spraken wij over verschillen die in het proletariaat zelf liggen. Zij ontstaan alleen daardoor, dat in voortdurend nieuwe situaties nieuwe eisen gesteld worden en de tegenstand van een machtige vijand de moeilijkste beslissingen vraagt.
Zij ontstaan ook uit belangenverschillen binnen het proletariaat zelf. De moderne arbeidersklasse is verdeeld in verschillende lagen, van de reusachtige grootindustrie tot het kleinste handwerk, van de meest geestloze, neerdrukkende machineslavernij tot de zenuwprikkelende beroepsarbeid, hier nog levend in primitieve natuurverhoudingen, zoals bij de landbouw, daar werkzaam in hoog wetenschappelijke techniek; overal zijn de levensverhoudingen en de denkwijzen verschillend en al hebben zij allen in de grond hetzelfde proletarische hoofdbelang. in de details der onmiddellijke maatregelen zullen er vaak botsingen komen. Dan komen direct na de eerste overwinningen vraagstukken als die van de verhouding tot andère lagen, tot de boeren, tot het intellect, en vraagstukken die betrekking hebben op de voortzetting der productie en de voortzetting van de strijd.
Het spreekt vanzelf dat in deze strijd der opvattingen de mensen van dezelfde mening zich verenigen tot groepen of 'partijen' om de strijd voor hun mening beter te kunnen voeren. Deze strijd is nodig voor de geestelijke vooruitgang die de ontwikkeling der revolutie begeleidt en steunt. Hoe deze groepen zich zullen vormen, hoe richtingen die nu eensgezind zijn zich dan zullen splitsen en de tegenstanders van nu zich dan zullen aaneensluiten, kan nu nog niet worden vooruitgezien. Het enige waar het op aankomt, is dat wij de toekomstige ontwikkeling niet te simplistisch zien; en dat wij dus onze groeperingen van nu laten bepalen door de tegenstelling en de eisen van nu. Het komt ons voor dat de verschillen in de Unionsbeweging veel meer tradities van het verleden zijn dan een begin van werkelijke toekomstige tegenstellingen, en dat dit zelfs voor nog veel verdere, nu nog gescheiden staande kringen geldt. Zodat het ook niet nodig is enige verschillende partijen voor tegengestelde partij-activiteit der Unionsleden open te houden, hun behoren tot de Union, hun instemming met de principes van de Union, is hun wezenlijk 'partijstandpunt' . Wanneer het dus lijkt alsof wij uit een tijdperk van toenemende versplintering nu geraakt zijn in een tijdperk van toenemende eenwording, sluit dat nog niet uit dat bij een stijgende ontwikkeling nieuwe verschillen, die men richtingen of 'partijen' zou kunnen noemen, in de Unionsbeweging of naast haar kunnen ontstaan. Dus: partijen in deze zin moeten er in de wisselende ontwikkeling der klassebeweging altijd zijn, als de uitdrukking van de geestelijke strijd binnen de beweging.
(1932)
Transcriptie op basis van “Anton Pannekoek. Partij, raden, revolutie. samengesteld en van aantekeningen voorzien door Jaap Kloosterman”, Amsterdam 1970.